In de 16e eeuw werd de wilde heksvervolging gerechtvaardigd omdat in de ogen van het recht en de bewoners, heksen verantwoordelijk waren voor de impotentie van mannen, de onvruchtbaarheid van vrouwen, de miskramen, misoogsten, de dood van het vee en van mensen.
Het heksendelict was zo moeilijk te bewijzen (bijna altijd, omdat het niet bestond), dat de bewoners van Pozán de Vero op 25 oktober 1534 bijeen kwamen en de Contrafueros maakten, waarmee de delicten beoordeeld konden worden zonder bewijs; de getuigenissen van het volk waren voldoende.
Dominga Ferrer, bekend als Dominica de manke, werd in de ogen van haar buren van “vroedvrouw, entertainer, genezer, zegengever, aborteerster” tot de dienaar van de duivel. Er werd een proces tegen haar geopend door de burgerlijke rechtspraak in Pozán de Vero, werd beschuldigd van hekserij en uiteindelijk, na vele folteringen, bekende ze vele delicten.
Tijdens het proces noemt Dominica María Miranda, Pascuala de Salas, La Nadala, La Piqueras en de dochter van Benedetta als medeplichtigen. Zij bekenden uiteindelijk onder foltering dat ze de dood veroorzaakt hadden van vele ruiterijen, het zuur maken van de wijn van de bodega’s of het aannemen van de duivel als heer en het hebben van zijn afdruk op het lichaam. Ook bekenden ze het doden van een eindeloze rij pasgeborenen met de meest gruwelijke methodes die men zich voor kan stellen. In enkele zaken gebruikten ze vergif gemaakt van kikkers die ze vilden en droogden om er dan poeder van te maken dat ze mengden met arsenicum; andere keren wurgden ze de kinderen met hun eigen handen. Ze hadden ze zelfs levend geroosterd in de keuken van hun huis, de waakzaamheid van de ouders omzeilend door ze in een diepe slaap te brengen middels het plaatsen van bladeren van het bilzekruid op de drempel van hun slaapkamer.
Op al deze omzwervingen werden ze vergezeld door de duivel, die hen voorging en alle nodige deuren opendeed.
Dominga Ferrer de Manke, werd veroordeeld tot de dood op de brandstapel, maar overleed voordat de straf uitgevoerd kon worden.
"El mismo domingo a la noche vino Gracia la Nadala y [···] y que assí fueron las dos juntas a casa del dicho Roiz Castellón, y les abrió la puerta el diablo. Y ellas entraron de dentro y fueron a la cámara do el dicho Roiz y su mujer dormían. Y que tomaron el dicho niño de los brazos del dicho Roiz y lo llevaron a la cozina. Y que la dicha Gracia la Nadala sacó brasas del fuego debaxo de la ceniza y que puso el dicho niño ay, junto a las brasas a assar la tripica del dicho niño". Proceso contra Dominga Ferrer. Fragmento de la transcripción notarial de la confesión de Dominica la Coja. 1534. Archivo Histórico Provincial de Zaragoza. C.31-2, fol. 91.
.