Patrimonio Hidráulico
Het waterreservoir van la Bella. Castejón del Puente
De overvloed aan waterreservoirs op het grondgebied van Castejón del Puente toont de voorvaderlijke behoefte aan van de mens om water op te slaan op plekken waar het water schaars was.
Het waterreservoir van La Bella ligt vlakbij de kapel en is rechthoekig van vorm en bestaat uit grote bewerkte stenen. Het regenwater liep via stenen waterkanalen het reservoir binnen. Dorpsbewoners zeggen dat het water in de reservoirs na storm tot wel twee meter kan stijgen.
Om te voorkomen dat mensen en dieren in de reservoirs naar beneden vielen, werden zij omheind met een muur. Trappen van grote blokken zandsteen maakten de toegang voor naar het water in de reservoirs mogelijk voor de inwoners. Tot voor kort was het mogelijk om de mensen hier hun kruiken met water te zien vullen. Ze gebruikten het water niet alleen om te drinken, maar ook om te koken.
De Sint-Gregorius fontein . Berbegal
De bouw van de fuente pública de San Gregorio die zich 3,5 kilometer buiten het dorp bevond, was een belangrijk project. Omdat er geen rivier in de buurt was, was dit de enige manier om water aan te voeren. Vanaf het moment van voltooiing, werden er de waterkruiken gevuld, drenkte men het vee, waste men af en toe de kleren en besproeide met het overgebleven water de moestuinen in de buurt.
De fontein draagt de naam van de naastgelegen kapel. Deze werd in 1560 gebouwd door de steenhouwer Joan Bélez, die ook de fuente de Morilla (Morillafontein) op zijn naam heeft staan.
De zoutmijn. Naval
Ondergrondse rivieren stromen langs deze zoutaders, lossen het zout op en wellen op als zoutwaterbronnen net als in Naval.
In Naval, waar de industriële revolutie nooit is aangekomen, bleef de traditie van zoutwinning bewaard.
Het productieproces begint bij de geleiding van het water van de zoutwaterbron naar poelen en plassen. De grote poel had twee doelen: het regelmatig distribueren van de waterstroom naar de eras en het verkrijgen van een hoge en gelijkmatige concentratie zout ten gunste van het kristallisatieproces.
Daarvandaan, via houten kanalen, werd het verdeeld over ondiepe waterbassins (eras), waar het door de wind en zon verdampt. Zo wordt het zoutgehalte steeds hoger tot het zout bezinkt. Wanneer het begint te kristalliseren, drijft er een zoute korst aan het oppervlak van het bassin: de zogenaamde zoutbloemen. Als het water verdwenen is, dan halen de ambachtslieden het zout van de bodem met een houten hark en ze leggen het zout op schitterende, witte hoopjes naast de era, zodat het zout verder opdroogt voordat het opgeslagen wordt in de hutjes.
Vandaag de dag behoudt Salinar de la Rolda de Naval de zoutproductie en combineert ze dat met een kuuroord dat elke zomer duizenden bezoekers ontvangt, aangetrokken door de heilzame werking van de baden.
De fonteinen van Barbastro
Voor de 16e-eeuwse bestuurders was de drinkwatervoorziening een van de belangrijkste punten van zorg.
In tegenstelling tot de over het algemeen simpelere modellen in de rest van Somontano, werden er in Barbastro fonteinen gebouwd van uitmuntend steenhouwwerk met een artistiek en monumentaal karakter. Sierfonteinen die niet alleen in de behoefte van de gemeenschap voorzagen maar vooral ook in de wens van de opdrachtgever zich te promoten.
De fuente del azud (de waterradfontein) die gebouwd moet zijn aan het eind van de 15e eeuw, is vooral bijzonder vanwege zijn gotische decoraties. Hij bestaat uit drie delen; onderaan vier leeuwenkoppen met daarin de waterkranen, een middendeel dat bestaat uit vijf ezelsrugbogen omkaderd door een elegante rand. Het geheel wordt afgemaakt door het bovenste deel, een wat verlaagde boog bestaande uit grotere stenen (die waarschijnlijk niet bij het oorspronkelijke werk hoorden) versierd met geometrische patronen op de vijf delen die het wapen van de stad omlijsten.
Deze fontein, en ook de zogenoemde fuente del Vivero met de inscriptie Federaal-Republikeinse Gemeente 1872-1873, werd bedolven tijdens werkzaamheden aan de rivier Vero. Beide zijn recentelijk weer opgegraven.
In 1553 gaf het bestuur van de stad de opdracht aan de beeldhouwer Jaques de Guertch om de prachtige Fuente de San Francisco te bouwen. Hij was een van oorsprong Franse meester en inwoner van het toenmalige Calasanz. Het is ook het eerst gedocumenteerde werk van de Baskische steenhouwer Joan de Araçil die zich met het werk ging bezighouden toen het ontwerp van Jaques de Guertch was goedgekeurd.
De fontein moest naast het Klooster van Sint-Franciscus worden gebouwd, op de plaats waar zich al een fontein bevond die in de volksmond bekendstond als de fuente de los frayles (fontein van de broeders). Hieruit kan worden opgemaakt dat het ging om een puur decoratieve opdracht. Het ontwerp toont een diepgaande kennis van het idioom van de renaissance: balans en wisselwerking tussen de delen, juist gebruik van de decoratieve en structurele elementen, etc. Het contract beschreef precies hoe lang de bouw mocht duren (5 maanden) en met welk materiaal er gewerkt zou worden: kalksteen uit de stad Fonz, een bijzonder witte steensoort die bekend stond om zijn kwaliteit en populariteit.
De twee fonteinen in Barbastro, de Azud en de Sint-Franciscus, voldoen aan cultmodellen en speelden in de steden en dorpen een ornamentele en symbolische rol die op waardige wijze de trots van de hele samenleving vertegenwoordigde en die van het gemeentelijk bestuur dat, gevierd in de wapens op de fonteinen, had gezorgd voor de zegen van het water en de daaruit voortvloeiende welvaart voor de inwoners.